Zo wordt verteld. Wanneer iemand honger heeft, geven we hem te eten. Wanneer iemand dorst heeft, geven we hem te drinken. Wanneer iemand moe is, leggen we hem te slapen. Wanneer iemand warmte nodig heeft, geven we hem een deken. Wanneer iemand gewond is, verzorgen we hem.
Altijd. Overal. Althans tot voor kort. Nu lijkt het er al ettelijke maanden op dat we in een downhill race verwikkeld zijn geraakt. Ongenadig naar beneden terwijl keien en stenen de weg versperren. Niet omkijken. We redden ternauwernood ons hachje. Maar we redden het. Hier toch. Voorlopig.
Maar de bodem is in zicht. Althans, dat denken we. Is er daar dan niemand in de boze buitenwereld die de klok kan stilzetten? Nu. Voor even en altijd. Of terugdraaien tot op een moment dat je het wereldnieuws kon bekijken zonder naar adem te moeten happen. Hoe lang is dat geleden? Gelukkig was er deze zomer Tomorrowland. Schudden met de poep. Valse wimpers. Valse vanalles. Dwarrel dwarrel. Fijn stof van de mainstage. Of mijn held Maurice uit FC De Kampioenen in herhaling elfendertig: ‘Ik zeg altijd: al wat niet recht is, is krom.’ O treurnis. We zoeken troost in verdwaasde verdwaling, zijn ernstig ziek als we hier onze troost in moeten vinden.
Ik ken vrienden die sinds de ellende in Gaza nauwelijks nog hun zetel uit komen. Ze voelen zich verantwoordelijk en weten niet wat ze moeten doen. Verlamd. Onder dat dekentje. Zowat niemand begrijpt ondertussen waarom die moordpartij (en andere) blijft duren. ‘We hebben geen draagvlak’, beweren mensen die het beter weten, terwijl het draagvlak om tussen te komen, van hier tot ginderachter, zo groot lijkt. Misschien zijn mensen soms toch een beetje monsters?