Koen Demarsin
Liefste Lea Jurkiewicz,
Mag ik Lea zeggen? We kennen elkaar al zo lang, zo lijkt het toch, en ik heb zoveel aan je te danken.
Je leerde me dat er achter elke geschiedenis verhalen schuilen en achter elk verhaal mensen. Jouw levendige foto toonde me één van haar vele gezichten.
Je liet me zien dat ons verleden gedeeld is net als onze toekomst, hoewel we elkaar nooit tegenkwamen en dat waarschijnlijk ook nooit zullen doen.
Je leerde me ook dat dit verleden uit vele rimpels en diepe groeven bestaat, al zijn ze niet meteen zichtbaar.
Je maakte me duidelijk dat iedereen thuis is in deze buurt die wij ‘De Rand’ noemen en tegelijkertijd ook weer niemand.
Je zorgde ervoor dat ik alles helderder zie: de streek waarin we wonen, leven, vieren en sterven.
Maar je zorgde er vooral voor dat ik verder ging zoeken en graven, dat ik kon verdwalen, op het kerkhof van de Dieweg in Ukkel bijvoorbeeld waar ik de tijd vergat en opgesloten raakte, dat ik naar de pen greep en alles begon neer te schrijven om de inzichten die ik kreeg, door te vertellen aan al wie er hier met jou meeleest.
Daar ben ik je dankbaar voor.
Alleen besef je dat niet.
Je zult nooit zo oud worden als ik. In jaren stak ik je al voorbij, in levenservaring nog lang niet. Ik hoop er ook niet op.
Toen je in 1946 stierf, was je nog maar 35. Je had je vader en je dochter van 13 al afgegeven tijdens de oorlog. Ze werden op transport gezet naar het eeuwige vergeten en je zou ze nooit meer terugzien. Maar je vergat ze niet. Je draagt ze met je mee in jouw herinneringen en op jouw grafsteen op de joodse begraafplaats in Dilbeek. Je stierf jong en je leven kende wellicht weinig vreugde, maar het was niet zinloos.
Ik wens je dat je nog lang in (mijn) gedachten en woorden mag verderleven.