01 feb '24

‘Kunst kan de regio
een smoel geven’

1234
door Anne Peeters
Hij is net zeventig geworden, maar dat houdt Hugo De Greef niet tegen om actief te blijven als cultureel ondernemer, zoals hij het zelf noemt.

Na ruim twee decennia in het Kaaitheater en passages bij Brugge culturele hoofdstad 2002, Flagey en Wiels biedt hij nu in de Rand kansen voor kunstenaars in het Huis van Herman Teirlinck en De School van Gaasbeek. Of met GIST, de Triënnale langs de Zenne. Waarom? ‘Om de regio via kunst een identiteit te geven, een eigen smoel.’

Op een leeftijd waarop andere mensen aan hun pensioen denken, start jij met De School van Gaasbeek en het Huis van Herman Teirlinck. Waarom?

‘De School van Gaasbeek is gestart in 2014, het Huis van Herman Teirlinck in 2017. Waarom? Ze kwamen op mijn weg en ze daagden mij uit. Ik was ervan overtuigd dat ze elk een stevig project konden worden. Ze hebben iets waardoor ze een meerwaarde kunnen bieden voor zowel kunstenaars als voor de regio. De School van Gaasbeek is de plek waar bijna vijftig jaar geleden de eerste stappen zijn gezet van wat later het Kaaitheater is geworden. Nu woon ik in Vlezenbeek, maar in de jaren 1970 - er was nog één kleuterklasje actief - woonde ik vlak naast de school, samen met Josse De Pauw. Daar kwamen heel wat jonge kunstenaars samen om te repeteren: Josse De Pauw, Pat Van Hemelrijck, Eric De Volder, Dirk Pauwels, iets later Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Lauwers, Jan Decleir,… Met die groep hebben we een vereniging gevormd met de wat bezwerende naam Schaamte, het latere Kaaitheater. Toen de school in 2014 niet meer werd gebruikt, stelde ik aan de gemeente voor om er een residentie voor kunstenaars te organiseren. Dat werd enthousiast onthaald.’

En het Huis van Herman Teirlinck?

‘Dat verhaal is anders gelopen. Het huis dreigde te verdwijnen. De gemeente Beersel was eigenaar en had eerst het plan om het terrein te verkavelen, waarop de Vlaamse Regering de grond en het huis heeft geklasseerd. Hierdoor konden de plannen voor verkaveling niet doorgaan en de gemeente stelde het huis te koop. Samen met Sigrid Bousset maakten we een plan. Wij, en velen met ons, vonden het om cultuurhistorische redenen belangrijk om dat erfgoed niet verloren te laten gaan. Het was en is een sterk cultureel ijkpunt in de omgeving. Maar we hadden budget nodig om onze mooie plannen waar te maken. Gelukkig was privé-mecenas Gino Coorevits bereid om mee te stappen. Hij kocht het pand en financierde, samen met de Vlaamse Gemeenschap en de Provincie Vlaams Brabant, de restauratie. Ik kende Gino uit de tijd dat ik het Kaaitheater leidde. Gino is ook eigenaar van het huidige Kaaitheater aan Sainctelette in Brussel. Hij is een man met een grote liefde voor kunst, vooral voor literatuur. Vanuit die passie was hij snel overtuigd van de zin van het Huis van Teirlinck.’

Wat houdt het Huis van Herman Teirlinck precies in?

‘Ten eerste is het cultureel erfgoed: het huis van de schrijver Herman Teirlinck. Ten tweede is het een plek waar er een cultureel aanbod wordt georganiseerd. En ten derde is het een residentieplek voor schrijvende kunstenaars. Niet per se enkel schrijvers van boeken, maar ook schrijvers van een theaterstuk, een choreografie of een performance.’

Wat betekent dit project voor jou persoonlijk?

‘Ik ben zeer tevreden dat het Teirlinckhuis een verder leven krijgt. Het is nu een degelijke, blijvende culturele factor in de regio. Niet zomaar één van de vele, maar een specifieke toevoeging. Het belang van de regio ligt evenzeer aan de basis om met GIST, de nieuwe Zenne Triënnale, te starten. Samen met de collega’s van het Felix Art & Eco Museum in Drogenbos en het cultuurcentrum De Meent in Alsemberg vonden we dat de streek een kunsttriënnale verdient. Het kan de eigenheid en de eigenzinnigheid van de regio accentueren. Het is de ambitie om het niet bij die eerste editie te laten, maar er echt een driejaarlijks terugkerend kunstevenement van te maken. Kunst geeft een extra dimensie aan de identiteit van de regio. Kunst als authentieke bijdrage, niet als verontschuldiging voor andere zorgen. De regio wordt de omgeving waarin de kunstenaar kan scheppen. Dat was zo voor Breugel, Teirlinck, De Boeck,.... Het zijn niet voor niets kunstenaars die ons over de eeuwen heen een fier gevoel geven over de omgeving waarin we leven.’

In De School van Gaasbeek treden grote namen gratis op en krijgen jonge kunstenaars kansen. Ze geven de fakkel door. Is dat ook jouw bedoeling?

‘Het gaat hem niet zozeer over de generaties, het gaat over het willen en kunnen creëren, ruimte krijgen om die creaties te maken en ze voor een publiek te brengen. Met een aantal jonge mensen hebben we daar al een mooi parcours afgelegd. Denk aan choreograaf Cassiel Gaube, regisseur Lisaboa Houbrechts, theatermaakster Martha Balthazar, choreografe Claire Huber,… Jonge mensen die intussen internationaal present zijn. Dan is het natuurlijk wel fijn om de link te leggen met de generatie die vroeger ook dat parcours heeft afgelegd.’

Bij het Kaaitheater was jij een van de pioniers van het nieuwe theater, een drijvende kracht achter de toen nog niet zo grote alternatieve scène.

‘Ja, dat was een uniek parcours. Het Kaaitheater is in 1977 gestart als een tweejaarlijks festival met de internationale avant-garde van dat ogenblik. Dat was ongezien. Vanaf 1981 werd dat aangevuld met jonge theatermakers van hier: Jan Decorte, Anna Teresa De Keersmaeker, Jan Fabre, Needcompany,… We zochten plekken waar we konden werken. Letterlijk. Eerst waren dat de studio’s in de Onze-Lieve-Vrouw van Vaakstraat in Brussel, aan het kanaal. Dat was de eerste plek, en die is er nog altijd. Jaren later, toen er geen festival meer was maar we steeds meer voorstellingen organiseerden van internationale theatermakers en van kunstenaars van hier, hadden we speelplekken nodig. We speelden in alle mogelijke ruimten, van De Munt tot in kleine garages.

"De School van Gaasbeek en het Huis van Herman Teirlinck zijn nodig. We werken kleinschaliger en kunstenaars krijgen de vrije ruimte, wat in een groter geheel steeds moeilijker wordt."

De nood aan een eigen ruimte werd steeds groter en toen vonden we plots dat vergeten theater aan de Sainctelettesquare, begin jaren 1990. Daar hebben we ongelooflijk veel geluk gehad. Ik werkte toen samen met Jari Demeulemeester van de Ancienne Belgique. De AB werd verbouwd en Jari zocht een tijdelijk onderkomen, ik een vaste stek. En toen stootten we op dat verborgen Lunatheater. Gino Coorevits bleek de eigenaar. We hadden het geluk dat we dat dankzij Hugo Weckx, toen minister van Cultuur en Brusselaar, relatief snel hebben kunnen regelen. Dat is het Kaaitheater aan het kanaal geworden, een apart verhaal.’

Je hebt ook gewerkt aan een gezamenlijk cultuurprogramma voor Brussel en de Rand. Wat vind je van de verhouding op vlak van cultuur en activiteiten tussen Brussel en de Rand?

‘Mijn periode bij het Kaaitheater heeft 20 jaar geduurd. Het was achteraf bekeken vooral een periode om het werk van onze eigen kunstenaars te produceren, vaak met de steun van buitenlandse coproducenten. Een deel van de opdracht was natuurlijk om dat werk voor een publiek te brengen. Zo zijn ze dikwijls in de culturele centra terecht gekomen, niet alleen in de Rand trouwens. Het was toen niet de ambitie om de Rand beter te bedienen, wel om de kunstenaars zoveel als kon te laten spelen. Met de jaren is de verhouding in het cultuurleven tussen Brussel en de Rand verschoven. Wat er in Brussel gebeurt in mooie instellingen zoals de KVS, het Kaaitheater, Bronks,… is nu helemaal anders aan de stad zelf gelinkt dan in de tijd dat ik er was. Met voor- en nadelen. Je ziet dat de stedelijke context zeer sterk het artistieke werk motiveert, maar daardoor geraakt het toch een beetje opgesloten in de stad. Er is sprake van een zekere vervreemding met veel dingen die in Brussel geworteld zijn, ook al omdat de culturele activiteit zich versterkt heeft in de Rand. Wat vroeger louter stedelijk aanbod was, is dat al lang niet meer.’

Als cultuurmanager schep je kansen voor kunstenaars. Heb je zelf nooit de behoefte gehad om kunst te maken?

‘Zo ben ik eigenlijk begonnen. Ik heb een acteer- en regieopleiding gevolgd, maar ik voelde al snel dat mijn interesse vooral naar het ondernemerschap ging, niet naar het artistiek bezig zijn. Ik kon met een goede generatie kunstenaars werken, hoewel ze het niet gemakkelijk heeft gehad. Vandaag hebben jonge kunstenaars het nog moeilijker. In het totaal zijn er misschien meer middelen, maar het veld is groter, gedifferentieerder, veel moeilijker te vatten. De overheadkosten zijn groter dan vroeger. Dat moet wellicht, maar het is dikwijls zwaar. Het slorpt middelen op die eigenlijk beter naar artiesten gaan. De kunstenaar staat zwakker dan zou mogen. Projecten als De School van Gaasbeek en het Huis van Herman Teirlinck blijven nodig. We werken kleinschaliger en kunstenaars krijgen de vrije ruimte, wat in een groter geheel steeds moeilijker wordt. De sleutelgedachte is de kunstenaar aan het woord laten. Ik vind het mooi en essentieel om daaraan te kunnen bijdragen.’