01 nov '13

Figurandt: Stefan Hertmans

7547
door Ines Minten
Dertig jaar duurde het voor auteur Stefan Hertmans de moed bij elkaar had geschraapt om de cahiers met de memoires van zijn grootvader open te slaan. Nog eens drie jaar later was zijn grootvader een romanpersonage geworden, de memoires een boek.

Ik was bang om die sluis te openen, want ik wist dat het niet meer te stoppen zou zijn als de verhalen eenmaal over me heen begonnen te vloeien.’ Oorlog en terpentijn schetst treffend hoe een generatie jongens opgroeit in het vroeg industriële Vlaanderen van het begin van de 20e eeuw, om in 1914 vast te lopen in de modder van een gruwelijke, uitzichtloze oorlog.

Twee weken na publicatie was de roman al aan zijn vierde druk toe en de reacties zijn unaniem lovend. ‘Ik heb blijkbaar een diepe ader in de Vlaamse verbeelding geraakt’, zegt de auteur. Het verhaal is persoonlijk en individueel, maar weergalmt op een universeel niveau. In het niemandsland tussen de regels van de roman echoën duizenden andere verhalen mee. 

De juiste toon

Ook na dertig jaar rijpen bleek Oorlog en terpentijn geen gemakkelijke roman om te schrijven. Hertmans heeft intussen 36 boeken in uiteenlopende genres en stijlen op zijn naam, maar dit boek was anders. Hertmans’ grootvader Urbain Martien, schreef zijn memoires in de jaren 1960 en 1970. Meer dan 600 pagina’s pende hij vol in een statig, ouderwets handschrift. Zulke geschriften vormen een goudmijn voor een auteur, maar evengoed een mogelijke val.

‘Ik wou trouw blijven aan het authentieke document dat ik in handen had’, vertelt Hertmans. ‘En dus bleef ik aanvankelijk ook trouw aan de aandoenlijke, archaïsche, omslachtige Vlaamse stijl waarin mijn grootvader het geschreven heeft.’ Maar zo lukte het niet. De auteur worstelde met het materiaal, hij raakte verstrikt in details en anekdotes. Er dreigde een woekerende roman te voorschijn te komen die hij helemaal niet schrijven wou.

Pas na al die bladzijden – geschreven en weer geschrapt – begreep Hertmans dat hij zijn eigen roman moest schrijven en niet die van zijn grootvader. Pas toen vatte hij de juiste toon. De auteur schrijft zijn boek met veel liefde en respect voor de man die het verhaal heeft geleefd, maar hij vertelt het expliciet met zijn eigen stem, waardoor het een diepe, emotionele gelaagdheid krijgt.

Het hele verhaal

Oorlog en terpentijn opent met de vroegste herinnering van de kleinzoon aan zijn grootvader. Keurig uitgedost in nachtblauw pak, met een wit hemd, een zwarte strik en een borsalino op het hoofd zit de 66-jarige man naast zijn vrouw op het strand van Oostende. Hij is blootsvoets en heeft zijn hemdsmouwen en broekspijpen een stukje opgerold. Vanuit die herinnering vergezelt de auteur zijn grootvader op een tocht naar diens kinderjaren.

'Daarvoor dient de literatuur: om de geschiedenis terug te geven aan het individu.’

Op klompen liep de jongen door het vooroorlogse Gent. De familie was arm en op zijn dertiende leerde hij in een ijzergieterij wat hard werk en discipline was. ‘Die leefwereld moest ik beschrijven om het verhaal van de oorlog te kunnen doen. Je moest het suizen van de gaslantaarns horen, terwijl zijn moeder aan het bevallen was. Dat leven van voor de oorlog was voor mij het meest inspirerende. En het besef dat achter die 60.000 namen op de Menenpoort in Ieper ook 60.000 van zulke verhalen schuilgaan.

De geschiedschrijvers kunnen deze individuele verhalen niet vertellen. Op 17 juni sneuvelden 18.000 jongens, zeggen ze. Ze vatten niet dat het 18.000 romans zijn die daar eindigen. 18.000 moeders die rouwen. Ik heb zelf een zoon van 17; het waren zulke jongens die daar met de darmen uit hun lijf lagen te sterven en te roepen om hun moeder. Je mag zoiets niet denken over je eigen kind of je wordt gek. Maar daarvoor dient de literatuur: om zulke verhalen een stem te geven, om de geschiedenis terug te geven aan het individu.’

In het midden van de roman geeft Hertmans het woord terug aan zijn grootvader. De jongen die eigenlijk niets liever wil dan schilder worden, gaat naar het leger. Verbaasd, benieuwd en onwetend loopt hij samen met zovele anderen de oorlog in. Het verslag van die gruwel vroeg een directere stem. Korporaal Urbain Martien, 23 jaar oud, weet wat hem te doen staat: ‘Ik ken het gehoorzamen zonder verpinken, ik kan uren stilstaan in de regen en de kou.’ A vos ordres, commandant. De soldaten volgen bevelen, ze strijden hun strijd. Ze sneuvelen bij bosjes en de overlevenden raken onherroepelijk getraumatiseerd. Het leven zal nooit nog hetzelfde zijn.

Lijfelijke research

Terwijl hij Oorlog en terpentijn schreef, heeft Hertmans veel over de Eerste Wereldoorlog gelezen, maar belangrijker dan boeken bleek de lijfelijke research. Om beter te begrijpen, bezocht hij de plekken die in de memoires voorkomen. De schrijver vindt op zijn tocht eigenlijk vooral dingen die er niet meer zijn.

‘Net dat is de ontdekking. Het was belangrijk om te zien hoe het banale Vlaanderen vredig voortleeft en de herinnering niet zo diep zit. We kwebbelen veel over de Eerste Wereldoorlog, maar we leven er niet meer mee. Je kent enkele clichéverhalen en je denkt dat je het daarmee wel weet, maar eigenlijk weet je niets. Je komt op een kerkhof met een hele reeksen namen en … er is niemand. De vlaggenstok is kapot en het standbeeld verwaarloosd. De afwezigheid geeft voor een stuk de poëzie van het geheugen weer.’

'Aan de oevers van de IJzer vroeg ik me af hoe het daar moet zijn geweest in de eerste dagen, toen nog niet alles kapot was.'

Aan de oevers van de IJzer hoorde hij voor het eerst in dertig jaar de roep van een karekiet. ‘Bij die vrede, dat paradijs, op de plek waar al die jongens hebben gelegen, vroeg ik me af hoe het daar moet zijn geweest in de eerste dagen, toen nog niet alles kapot was. Ze moeten de geluiden van de zomer hebben gehoord. Hoe was het daar om 6 uur ’s morgens? Naar wat rook het? Alleen maar naar buskruit? Of toch ook nog naar gras? Waren er nog paarden? Vogels? Je weet het niet. En net daarom was het belangrijk om die plekken lijfelijk te ervaren.’ 

Geuren zijn opvallend aanwezig in de roman. ‘Geur is ons meest directe zintuig. Je ogen en oren kun je afsluiten. Je kunt ervoor kiezen om iets niet aan te raken. Maar geur komt onherroepelijk binnen. Dat is wat Proust mémoire involontaire noemt, de herinnering die je onwillekeurig bespringt als je een geur ruikt.’ Eén van die geuren heeft zelfs een plaats gekregen in de titel: terpentijn, de geur van de schilderkunst.

Al van toen hij een kind was, wou Urbain Martien maar één ding: schilderen. Het hielp hem even te ontsnappen aan de harde realiteit van de ijzergieterij. Later werd de schilderkunst het toevluchtsoord waar hij probeerde los te komen van zijn oorlogstrauma en waarin hij de herinnering aan andere tegenslagen kwijt probeerde te raken. Uiteindelijk bleken de nagelaten tekeningen en schilderijen een belangrijke sleutel naar wat er in de memoires onbesproken is gebleven.

Uitnodigende meertaligheid

De Eerste Wereldoorlog is een vruchtbare bodem voor de Vlaamse beweging gebleken. De verbittering over de schandelijke behandeling die de Vlaamse soldaten van veel Franstalige officieren kregen, was groot. ‘Het ging in die tijd om een cultureel Vlaams-nationalisme, geschoeid op humanistische en voornamelijk links-progressieve idealen.’

Voor dat oorspronkelijke gedachtegoed heeft Hertmans begrip. ‘Ik ben zelf ook trots op mijn Vlaamse cultuur en identiteit, maar ik leg dat uit via cultuur, literatuur, schilderkunst en muziek. Met het revanchistische, zure, anti-intellectuele buikgevoel dat uit het Vlaams Belang is gegroeid en dat nu ook weer aan de onderkant van de NV-A vreet, wil ik daarentegen niets te maken hebben. Ben ik een slechte Vlaming omdat ik me goed voel in het meertalige Brussel? Het spijt me, maar dat is provincialistisch denken.’

De auteur woont sinds 1999 in Dworp. ‘Ik woon midden tussen de wereldburgers en dat zou ik niet meer willen missen.'

Brussel wordt groter en internationaler, zoals de meeste wereldsteden. Je kunt die evolutie betreuren, maar niet terugdraaien, vindt Hertmans. ‘Waar blijft de open, verwelkomende, meertalige charmebeweging van de Vlamingen?’, vraagt hij zich af. De meeste Vlamingen spreken veel talen; dat is een voordeel dat je niet mag wegstoppen achter een defensieve reflex. 'Je kunt je taalkennis ook op een open, verwelkomende manier gebruiken, juist om te tonen wat voor een fantastische taal wij hebben en anderen uit te nodigen om Nederlands te leren.’ 

Zelf vindt hij de internationale context van Brussel en de Rand een rijkdom. De auteur woont sinds 1999 in Dworp. ‘Ik woon midden tussen de wereldburgers en dat zou ik niet meer willen missen. Het is hier zo mooi met al dat groen en die heuvels – in de zomer lijkt het hier wel de Bourgogne – maar toch is Brussel vlakbij, en daarom voelt het hier soms zelfs internationaler aan dan in een stad als Parijs.’