01 okt '22

Molen herleeft als
administratief centrum

3184
door Wim Troch
Na drie decennia leegstand kreeg de Vuurmolen in Overijse begin deze eeuw een nieuw leven. De oude graanmaalderij werd het administratief centrum van de gemeente en kreeg zo een publieke functie. Veel sporen van de oorspronkelijke functie bleven bewaard.

Daardoor is dit een schoolvoorbeeld van een geslaagde herbestemming van industrieel erfgoed.

Even spectaculair als de opmars van de industrialisering midden 19e eeuw was het ineenstorten van die klassieke industrie. De industriële revolutie maakte van ons land rond 1900 een van de modernste en welvarendste ter wereld. Van over de hele wereld kwamen ze kijken naar onze fabrieken. Maar de Eerste Wereldoorlog en zeker ook de wereldwijde recessie eind jaren 20 maakte abrupt een einde aan die euforie. Omdat de vraag naar allerhande producten verdampte, konden fabrieken niet anders dan de deuren sluiten. De maakindustrie die de Tweede Wereldoorlog wel overleefde, kreeg het dan weer moeilijker vanaf de jaren 60 en 70. Strengere milieunormen, goedkopere werkkrachten in andere delen van de wereld en de oliecrisis deden vele fabrieken de das om.

Los van de sociale gevolgen voor de gezinnen, waar soms zowel vader als zonen hun baan verloren, bleven ook in het landschap littekens achter. De machines en kantoormeubelen werden verkocht – in hun geheel of als onderdelen – maar de hoge schoorstenen en grote magazijnen bleven ongebruikt achter. Snel rees de vraag wat er met al die panden moest worden gedaan. Laten verkommeren? Proberen om de gebouwen voor iets anders te gebruiken? Of toch maar afbreken om op de terreinen iets anders neer te poten?

Functionele leesbaarheid

Het is geen toeval dat industriële archeologie vanaf de jaren 70 aan populariteit won. De groep mensen die de erfgoedwaarde van de ongebruikte industriële sites inzagen, groeide gestaag. Ze probeerden overheden en anderen te overtuigen van de maatschappelijke waarde. Toch verdwenen heel wat voormalige bedrijfsgebouwen. Niet zelden stonden ze op grote terreinen en op gunstige locaties, wat het voor projectontwikkelaars interessant maakte om de gebouwen af te breken en er bijvoorbeeld kantoorgebouwen in de plaats te zetten. In andere gevallen mochten de buitenmuren blijven staan, maar werd de binnenkant ontmanteld om er appartementen en lofts van te maken.

De discussie over wat waardevol genoeg is om als monument bewaard te blijven, is niet eenvoudig. Fabrieken werden en worden in de eerste plaats ontworpen om functioneel te zijn, al zitten er hier en daar ook architecturale pareltjes tussen. Bovendien werden veel fabrieksgebouwen in de loop der tijden aangepast: vergroot of verbouwd in functie van veranderde productieprocessen. En de grond onder sommige fabrieken is zodanig vervuild dat je er weinig mee kunt aanvangen.

Wat is een geslaagde herbestemming? In het algemeen wordt gestreefd naar een evenwicht tussen het behoud van de oude industriële sporen en het ontplooien van een nieuwe functie. Een term die daarbij regelmatig valt, is de functionele leesbaarheid van een gebouw. Bij het geven van een nieuwe functie aan een gebouw, wordt het gestimuleerd dat op een of andere manier nog duidelijk is waarvoor het gebouw oorspronkelijk diende. Ook voor overheden is dat een criterium om bijvoorbeeld een vergunning af te leveren voor een project.

De Vuurmolen is een goed voorbeeld van een geslaagde herbestemming.

Adriaan Linters is pleitbezorger van doordachte herbestemming van industrieel erfgoed. Hij is historicus en voorzitter van VVIA, de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie. ‘Recent publiceerde ik een artikel over industrieel erfgoed en duurzaamheid, waarin ik aantoonde dat herbestemming altijd ecologisch rendeert en maatschappelijke meerwaarde creëert’, vertelt hij. ‘Je moet maar even de grens oversteken naar de regio Rijsel om te zien wat mogelijk is. In Nederland is er zelfs een speciale organisatie opgericht voor herbestemming van industriegebouwen. En zelf trek ik regelmatig naar Barcelona om er te beleven hoe burgers de overheid dwingen om oude fabrieken te behouden en een nieuw leven te geven. Het zijn nu woningen of ze geven onderdak aan nieuwe hightechbedrijven, co-workingruimten, horeca en hotels, en natuurlijk ook cultuurcentra, musea en noem maar op.’

Gewapend beton

Het toont dat industrieel erfgoed wel degelijk een zinvol tweede leven kan krijgen. Gelukkig zijn er ook bij ons goede voorbeelden van een geslaagde herbestemming. Zo’n voorbeeld van een gerenoveerd gebouw met een nieuwe rol in het lokaal weefsel, maar waarvan de oorspronkelijke functie nog herkenbaar is, is de Vuurmolen in Overijse. Vandaag is dit het administratief centrum van de gemeente, maar het verleden is allerminst uitgewist.

De Vuurmolen was een graanmaalderij zoals er zovele waren. Bijzonder aan dit gebouw is dat het – waarschijnlijk – de eerste fabriek in ons land was die volledig in gewapend beton is opgetrokken. Ondernemers Joseph Stevens en Emile De Coster lieten in 1902 de molen met stoomaandrijving bouwen in de buurt van het voormalige begijnhof. De molen werd aangedreven door steenkolen, wat de naam Vuurmolen verklaart.

De belangrijkste reden dat de Vuurmolen in Overijse staat, is allicht dat de twee ondernemers allebei een zoon van een voormalige burgemeester van Overijse waren. Voor zulk sentiment was bij investeringen meestal geen plaats. Wanneer de industriëlen van die tijd ergens een grote fabriek wilden neerpoten, was de locatie niet toevallig. De nabijheid van spoorlijnen en kanalen was bijna altijd een nodige voorwaarde. Voor de – weliswaar eerder kleinschalige – Vuurmolen was dat niet het geval. Er was wel een tramlijn naar Brussel, al werd die niet aangelegd voor een of andere fabriek, maar voor dé economische activiteit waarvoor Overijse en buurgemeente Hoeilaart bekend werden: de druiventeelt.

Glazen dorp

Dat Overijse voorspoed en groei kende in de hoogdagen van de industrialisering – tussen pakweg 1870 en 1914 – dan was dat niet te danken aan enkele brouwerijtjes of de Vuurmolen, maar wel aan de in serres gekweekte tafeldruiven. Het verhaal van de druiventeelt onder glas in Overijse begon in 1878, toen de gebroeders Danhieux het voorbeeld van telers in buurgemeente Hoeilaart volgden en hun serres bouwden. Door de heuvelruggen en de vruchtbare leemgrond werd de druiventeelt een succes. De topjaren lagen in de eerste helft van de 20e eeuw. In 1928 had Overijse het hoogste gemiddelde kadastraal inkomen van ons land. De talloze serristenvilla’s van rond de eeuwwisseling zijn het bewijs van de welvaart die de druiventeelt met zichmeebracht.

Mede door de oliecrisis in de jaren 70 doofde de druiventeelt nagenoeg volledig uit. Het verwarmen van de serres werd onbetaalbaar en dus verdween – zowat gelijktijdig met de klassieke industrie – die tak van de economie. Wat ooit een glazen dorp was, werd een verkaveld dorp. Bezoekerscentrum Dru!f in de voormalige herberg De Bonte Os herinnert aan het druivenverleden.

Utilitair

De Bonte Os was sinds de jaren 80 van vorige eeuw het administratief centrum van Overijse. Dat brengt ons weer naar de Vuurmolen, die vandaag die functie vervult. De molen was 120 jaar geleden modern. Hij was niet groot, wat van meet af aan een handicap betekende. Door zijn beperkte capaciteit was het voor Stevens en De Coster moeilijk om te blijven concurreren. Ze verkochten de molen aan Desadeleere en Remy, die elders al molens hadden. In 1922 werd de graanmolen door de nieuwe eigenaars uitgebreid. Dertig jaar later werd de molen opnieuw uitgebreid. Helaas mocht dat niet baten, want enkele jaren later zou de molen de deuren sluiten.

Meer dan dertig jaar stond de molen er ongebruikt bij, tot de gemeente in 1997 het pand aankocht om er een administratief centrum van te maken. In 2005 werd begonnen met de renovatie, vijf jaar later gingen de deuren open. Bij de renovatie werden de nieuwste technieken en materialen gebruikt, en was er veel aandacht voor duurzaamheid. Toch bleef het oorspronkelijke utilitaire karakter van het gebouw bewaard. Wanneer je het gebouw binnenstapt, kun je je dankzij de betonnen structuren en inrichting – met de nodige verbeelding – voorstellen hoe het graan werd gemalen. Op die manier worden de inwoners van Overijse, telkens wanneer ze bijvoorbeeld hun identiteitskaart moeten laten vernieuwen, eraan herinnerd hoe de industriële revolutie zowat elke gemeente rond Brussel in meer of mindere mate veranderde.