01 sep '17

Hhhmmm,
zelfgemaakt ijs

16156
door Patrick Gijssels
Vijftig jaar rijdt hij rond met zelfgemaakt ijs. Eerst met zijn ouders, nu alleen. Wat is er veranderd? Klanten willen meer smaken, gaan vaker met vakantie, zijn in september kort bij kas en willen dat de kar naar hen komt.

Met een Volkswagen camionette van 28 jaar rijdt Philip Schoonjans een vaste ronde door Bekkerzeel, Kobbegem, Relegem, Walfergem en Wemmel. Elke dag, ook op zaterdag en zondag. Hij en zijn vrouw zijn nog nooit met vakantie geweest, tenzij eens een weekendje naar zee.

Is het werk veranderd sinds de tijd dat je met je ouders werkte?
‘Van mijn 17 jaar tot aan mijn brugpensioen op 58 jaar was ik industrieel plaatslager in hoofdberoep. Toch werkte ik ook elke dag en in het weekend als ijsverkoper. Moeder maakte het ijs thuis, vader, moeder en ik verkochten het. We reden steeds met drie uit. Nu doe ik dat alleen. Eigenlijk is het best veel werk. De mensen zien enkel het mooie, het ijs als resultaat.’

‘Toch gebeurt er veel achter de schermen. Ik koop alle producten vers aan: melk bij de boer, aardbeien of bananen op de veiling of op de markt. Slagroom en chocolade maak ik zelf. Om de twee dagen heb ik een halve dag nodig om vers ijs te maken. Omdat de kar elke dag plakt, moet ik ze ook dagelijks schoonmaken. Bewaarmiddelen gebruik ik niet, waardoor een gewone diepvriezer het ijs te hard maakt. Dus heb ik een speciale diepvriezer gekocht die maximaal 10 à 12 graden onder nul gaat.’

‘We hebben ook onze kelder aangepast. Alle materiaal is in inox en heel de werkruimte is bedekt met faiencetegels, gemakkelijk afwasbaar. Hoe mijn ouders het deden, zou nu niet meer mogen. De regels zijn strenger geworden en dat is goed. We hebben een leurderskaart en er is controle op de kwaliteit van het ijs. Op vijftig jaar is dat maar één keer gebeurd. Een man van de inspectie nam een staaltje, stak het in een kleine zak en weg was hij.’

Zijn de klanten veranderd?
‘Eigenlijk zijn dat allemaal Vlamingen, gewone mensen, zoals vroeger. In Wemmel en Relegem zijn er wat meer Franstaligen. Ik spreek ook hun taal. Bij mij is elke klant welkom. Ik heb ook een Turkse familie als klant. De ouders spreken perfect Nederlands en de kinderen gaan in het Nederlands naar school.’

‘Vroeger zaten mensen vaker buiten op een stoel. Dat zie je nu niet meer. Als het donker wordt, zit iedereen binnen. De klanten waren ook vaker thuis. Nu zijn ze tijdens een verlengd weekend weg. Mensen denken dat onze topmaanden juli en augustus zijn. Niet waar. Dan is de goede periode gedaan. Mensen gaan meer dan ooit op reis en na de vakantie geven ze minder uit. Omdat ze minder hebben. Dat zien wij veranderen de laatste jaren.’

‘Ooit heeft iemand mij gevraagd om naar een begrafenis te komen. Het was een deel van zijn laatste wil. Hij wou na zijn dood iedereen een ijsje cadeau doen.’

‘Lang geleden zag je dikwijls een massa rond de camionette staan. Dat is voorbij. Iedereen kan ijs kopen in het grootwarenhuis en heeft een koelkast met diepvriesvak. Mijn kleinkinderen willen enkel ons zelfgemaakt ijs. Ze hebben het verschil geproefd. Als ik zelf geen ijs meer zou kunnen maken, stop ik er direct mee. IJs inkopen zou ik niet kunnen. Het is een familietraditie. Iedereen kent IJs Stant, naar Constant, mijn vader.’

‘De smaken zijn uitgebreid. Door de Italianen. Mijn ouders maakten vanille, chocolade en pistache. Nu maken we elf smaken omdat de klanten dat willen. De Italianen kwamen met stracciatella en ander nieuwigheden en tijdens een horecabeurs voor ijsventers kregen we het advies ons aanbod te vergroten. Dat hebben we gedaan.’

‘Ik krijg regelmatig de vraag om op een bepaalde dag te stoppen en tijd te nemen om een hele groep te bedienen tijdens een barbecue of een doopfeest. Dat is nieuw. Als ik daardoor iets later ben op mijn ronde vragen de mensen: ‘Awel, waar zat ge?’ Ooit heeft iemand mij gevraagd om naar een begrafenis te komen. Het was een deel van zijn laatste wil. Zijn zuster kocht bij ons en hij wou na zijn dood iedereen een ijsje cadeau doen van IJs Stant. Ik stond daar met mijn camionette op het kerkhof van Ganshoren. Er was veel volk. Raar was dat om daar ijs te geven.’

Je hebt vaste, regelmatige klanten. Vragen zij niet om het recept?
‘Heel dikwijls. Ik antwoord altijd hetzelfde: ik zal het u ooit eens vertellen, en zo ben ik er vanaf. (lacht) Mijn vader heeft mij de recepten pas heel laat doorgegeven. Ze blijven geheim. Mijn vrouw helpt mij met vele dingen, maar mag niet in de kelder komen als ik ijs maak. De recepten gaan met mij mee in het graf.’