01 nov '15

Taal in bedrijven

10479
door Patrick Gijssels
Het taalgebruik in bedrijven is bij wet geregeld. Hoe ziet dat eruit? En hoe gaan bedrijven in de Vlaamse Rand daarmee om?

Jean-Marc is een opgewekte man. Hij is opgegroeid in Drogenbos en werkt als verkoper voor een leasingmaatschappij in Zaventem. Meestal is hij op de baan in Waals-Brabant, zijn werkgebied. Als hij op het middaguur eens binnen wipt in het cafetaria in Zaventem, juichen zijn collega’s hem toe. Terwijl hij zijn stoel bijschuift, schakelen ze over op het Frans. Jean-Marc spreekt geen Nederlands.

Op een dag beslist de directie om het salesteam te reorganiseren. Jean-Marc krijgt een telefoontje en vervolgens een ontslagbrief in de bus. Opgesteld in perfect Frans, vraagt de directie begrip voor de beslissing en vraagt hem om tijdens de opzegtermijn te blijven werken in een goede verstandhouding. Ten slotte danken ze hem voor de bewezen diensten. Jean-Marc is boos en werkt verder. Tot een vriend zijn ontslagbrief ziet en zegt: ‘Je bent niet ontslagen! De brief is opgesteld in het Frans. Dat mag niet in Vlaanderen.’ ‘Vraiment?’, roept Jean-Marc en ze dansen de kamer rond. Terecht?

Terecht. Zo is de taalwetgeving. Het Vlaamse Taaldecreet van 19 juli 1973 is de basiswetgeving en had als hoofddoel de vernederlandsing van het bedrijfsleven. De wens bestond om Vlaamse werknemers meer kansen te geven naar de top door te stoten, om hen beter te beschermen door hen in hun eigen taal te laten aanspreken en om verfransing en verengelsing tegen te gaan. In bepaalde multinationals werd de druk groot om ook evaluatiegesprekken in het Engels te voeren. Daardoor zou een Nederlandstalige lager kunnen scoren, minder loon ontvangen en dus minder kansen krijgen. Het taaldecreet wou dit voorkomen. Een Amerikaans softwarebedrijf, een Duitse koerier of een Franse autobouwer, allemaal moeten ze zich schikken naar deze regels in het Nederlandse taalgebied. In de faciliteitengemeenten (Drogenbos, Wezembeek- Oppem, Wemmel, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode en Kraainem) is het niet anders.

'Weinig problemen op het terrein', zeggen Anne Lenaerts en Paul Hegge over taalgebruik in de bedrijven.

In het Franse en Duitse taalgebied gelden dezelfde regels. In een bedrijf in Ottignies mag je een Nederlandstalige werknemer niet ont- slagen met een Nederlandstalige opzegbrief. Het moet in het Frans. Enkel in het taalgebied Brussel kan je kiezen tussen Frans en Nederlands. In Vlaanderen – en dus ook in de Rand – is Nederlands de taal voor de sociale betrekkingen tussen werkgever en werknemer. Ook alle officiële documenten en contracten met het personeel moeten in het Nederlands.

WAT WEL WAT NIET

Wat moet in het Nederlands? Reclame niet, werkaanbiedingen evenmin, die mogen eentalig Frans zijn. Sollicitaties moeten wel in het Nederlands, tenzij het om een stukje taaltest gaat. Ook alle mondelinge en schriftelijke mededelingen aan de werknemers zoals informatie via e-mail moet in het Nederlands, net zoals waarschuwingsborden en handleidingen. Ook dienstvergaderingen, cursussen, de ondernemingsraad, het comité voor preventie of syndicale contacten moeten in het Nederlands. Officiële documenten zoals statuten, facturen of jaarverslagen eveneens.

Alle officiële documenten, contracten en mededelingen moeten in het Nederlands.

De taal waarin arbeidsovereenkomsten, ontslagbrieven en arbeidsreglementen waren opgesteld, liep in het verleden wel eens fout. Toch hoeft het geen probleem te zijn. Alles mag ook in een andere taal indien er een Nederlandstalige versie van bestaat. Die geldt dan als officiële versie. Het ontslag van Jean-Marc was geldig geweest in het Frans, indien er ook een Nederlandstalige versie in de omslag stak.

Soms lijkt het wat pietluttig. Dat in het Franse en Duitse taalgebied dezelfde regels gelden, maakt het eenvormig. De Amerikaanse CEO zal zijn Indische ICT-programmeur die enkel Engels spreekt, een Duitstalige arbeidsovereenkomst moeten laten ondertekenen, als de programmeur in de vestiging van Eupen werkt. Ondertussen zijn de vergissingen of problemen op dit vlak sterk afgenomen. Of doet iedereen een beetje wat hem uitkomt? Zijn er grote verschillen tussen ondernemingen?

OP DE VLOER

‘Weinig problemen’, vindt Anne Lenaerts, personeelsverantwoordelijke van PMC Holding in Vilvoorde, een bedrijf met 170 werknemers en vier dochterbedrijven waaronder NNOF, Nearly New Office Facilities NV, een bedrijfje dat afgedankt bureelmateriaal oplapt en verkoopt. ‘We kennen de taalwetgeving uiteraard. Alle officiële documenten zijn in het Nederlands, met een Franse vertaling. We werven enkel aan wie Nederlands of Frans spreekt.

Op de werkvloer is Frans de belangrijkste taal. De meeste werknemers zijn laaggeschoold, komen uit Brussel en zijn van Marokkaanse of Turkse origine. Een deel volgt Nederlandse les. Als hun Nederlands te zwak is, doen we soms beroep op een taalcoach van de VDAB. Onze werkinstructies maken we meestal enkel in het Frans. Alle Nederlandstaligen begrijpen het. Als we dat niet zouden mogen, krijgen we niks gedaan. We leren hen de basiswoorden die ze in hun job kunnen gebruiken. Ze moeten een basiskennis hebben van Frans of Nederlands, want ze komen in contact met klanten.’

Paul Hegge, algemeen directeur van Voka Halle-Vilvoorde: ‘Volgens onze informatie schikken de ondernemingen in de Rand zich naar de taalwetgeving. We krijgen hierover ook geen vragen meer van onze Voka-leden, vroeger wel.’

MOET HET ANDERS?

Chris Engels, hoofddocent arbeidsrecht aan de rechtsfaculteit van de KULeuven en advocaat: ‘Er zijn heel veel documenten over bonussen, aandelenopties of commissies die door internationale moederbedrijven uit de VS of het Verenigd Koninkrijk zijn opgesteld. Uitsluitend in het Engels. Alle dochterondernemingen in België moeten die plannen gebruiken. Die zijn talrijk. Vaak zijn de managers in die bedrijven buitenlanders die geen Nederlands spreken. Maar de taalwet schrijft het helemaal anders voor: alle instructies en documenten aan de werknemer moeten in het Nederlands. Het Vlaamse Taaldecreet is volgens mij onaangepast aan de internationale economie waarvan wij deel uitmaken.’

Paul Hegge: ‘Een ander punt is dat bedrijven in de Rand wat langer mogen stilstaan bij de eisen die ze stellen. Het gevraagde kennisniveau moet in verhouding staan tot de functie. Met een formule ‘goede kennis van het Nederlands’ ga je soms te ver. Wie bagage laadt en lost in de luchthaven kan werken met een lagere kennis dan iemand die in een check-in de hele dag in contact staat met passagiers. Uiteraard moet de kennis groot genoeg zijn om bijvoorbeeld veiligheidsvoorschriften te begrijpen.’

Een bedrijf dat de taalwet overtreedt, riskeert een administratieve geldboete. De documenten of brieven in de verkeerde taal moeten vervangen worden. Zo zegt de wet. En wat betekent dat voor Jean-Marc? Enkele dagen nadat hij door de woonkamer danste, kreeg hij een opzegbrief in het Nederlands. Zonder dank voor bewezen diensten.

TAALKENNIS EN WERKLOOSHEID

Is het niet een beetje ongewoon dat Voka, het Vlaamse Netwerk van Ondernemingen, pleit voor meer soepelheid in verband met kennis van het Nederlands bij aanwervingen? Paul Hegge: ‘De economie vooruithelpen, is onze eerste bekommernis. Het is belangrijk dat ook laaggeschoolden in de Rand werk vinden. Als ze - zelfs met een beperkte kennis van het Nederlands - in onze regio aan het werk kunnen, is dat goed voor hun inburgering. Daardoor leren ze de taal tijdens het werk. Met een beperkte kennis starten in de Rand is beter dan in Brussel blijven, enkel Frans horen en geen werk vinden.’

Hebben jullie zicht op het taalgebruik in de bedrijven? Kan je een percentage plakken op bedrijven in de Rand waar Nederlands de dominante taal is? Hegge: ‘In quasi alle bedrijven in de regio Halle-Vilvoorde is Nederlands de dominante taal, zowel in familiebedrijven en kmo’s als in de grote bedrijven. Bijna 100% dus. Bedrijven waar werknemers onderling vooral Frans spreken, zijn eerder uitzonderlijk.’

Is er nog steeds een verband tussen taal en werkloosheid? Hegge: ‘Dat is nog steeds zo. Taalachterstand en werkloosheid gaan hand in hand. In Drogenbos spreekt 80% van de werkzoekenden weinig tot geen Nederlands, in het algemeen hebben alle faciliteitengemeenten te kampen met dit probleem. Het gebrek aan kennis van het Nederlands is een determinerende factor voor werkloosheid in de Rand.’ Jean-Marc is minder opgewekt. Hij is sinds vele maanden thuis en kijkt vaak door het raam. Hij denkt aan het uitbundige feest voor zijn verjaardag: 45 jaar. Op zich een handicap om werk te vinden. Er valt meer regen dan vroeger.