01 mei '24

‘Elke muzikant zoekt
zijn eigen signatuur’

581
door Anne Peeters
Accordeonist Gwen Cresens studeerde klassieke accordeon, maar wandelt net zo goed doorheen het repertoire van Brahms als dat van Wannes Van de Velde of Arno.

Hij koestert Astor Piazzolla, houdt van Franse filmmuziek, Braziliaanse dansmuziek en valse musette, maar speelt ook met pakweg Kommil Foo, Raymond van het Groenewoud, Patrick Riguelle, Tom Barman, Axelle Red of Bart Peeters.

Cresens woont in Dilbeek en werkt graag samen met het Brussels Philharmonic, Les Ballets C de la B, Lod, het Paleis, KVS, het Brussels Jazz Orchestra. En o ja, hij arrangeert en componeert, en werkte aan soundtracks voor onder andere de televisieseries Terug naar Oosterdonk, De smaak van De Keyser, Het varken van Madonna en Van vlees en bloed. En nu: een nieuwe cd, IntotheBox, met releaseconcert op 16 juni in de Bijloke (Gent). Wie is deze muzikale duizendpoot? Cresens: ‘Vier jaar geleden viel met corona alles stil, net op het moment dat ik in de Roma mijn vorige plaat Eclectica had voorgesteld. Ik vond die stilstand eigenlijk positief: eindelijk tijd om te herbronnen, te verdiepen, mijn repertoire grondig uit te spitten, arrangementen te maken. Ik kwam uit op een twintig à dertig stukken. Vorige zomer heb ik ze opgenomen in een kerkje in de Auvergne. Een prachtige plek. Idyllischer kan je het je niet voorstellen. Boven op een berg, het enige geluid dat je hoorde, was een buizerd die af en toe voorbijvloog. En helaas ook de kerkklokken. Om het uur ging het van bimbam. We moesten goed timen: één minuut voor? Even wachten.’ (lacht)

Je studeerde klassieke accordeon, maar maakte furore in genreoverschrijdende folk en wereldmuziek. Ook de pop- en theaterwereld zijn je niet vreemd. Je speelt Argentijnse tango en jazz. Heb je een stijl die je het meeste ligt?

‘Dat eclectische heeft te maken met het instrument dat ik speel. Het komt in zoveel culturen voor, in verschillende soorten muziek. Ik heb me daar lang tegen verzet. Ik dacht: ik heb klassiek gestudeerd, ik ga me daarop focussen. Maar er is altijd die lokroep van andere muziekgenres. Voor mij is het intussen quasi onmogelijk om daarin een keuze te maken. Ik vind het leuk om musette te spelen, maar evengoed tango, Braziliaanse muziek, klassieke muziek. Wat ik de laatste jaren heb geprobeerd is net dat eclectische te omarmen in plaats van me ertegen te verzetten. Dat is veel zinvoller. Om alle elementen te verkennen, of dat toch te proberen. Een voorbeeld? Als je klassieke muziek speelt, wordt er gefocust op melodievoering, de lijnen, dynamiek, precisie. Als je Braziliaanse dansmuziek speelt, gaat het om de groove. Als je jazz speelt, wordt er gefocust op improvisatie en harmonie. In plaats van al die elementen apart te zien, probeer ik dat in mijn speelstijl te integreren. Ik zeg niet dat het mij altijd lukt, het blijft een zoektocht. Maar het is wel mijn manier om met muziek om te gaan. Ik kies de elementen uit die ik interessant vind en probeer die te verenigen. Het is een zoektocht naar mijn eigen identiteit.’

Je vertelde ooit dat je graag de Toots Thielemans van de accordeon wil zijn. Herkenbaar vanaf de eerste noot.

‘Daar sta ik nog altijd achter. Elke muzikant zoekt naar zijn eigen essentie, naar een signatuur. Lukt dat? Het is een lange weg, maar ik heb het gevoel dat ik op het juiste pad zit. Of dat zo is, zal ik over tien of twintig jaar zien, wanneer ik terugkijk. Het is alleszins een heel boeiend pad. Ik doe het graag, en ik denk dat ik het pad oprecht volg. Meer kan je niet doen. Er zijn grote voorbeelden zoals een Toots, Miles Davis, Astor Piazzolla, Galliano. Ik heb nog helden, maar ze kunnen enkel een gids zijn. Jouw eigen pad, dat bepaal je zelf. Het is altijd een balans zoeken. Deze plaat bijvoorbeeld zijn allemaal covers van bestaande muziek, maar het is zowel Bach als Piazzolla als Braziliaanse muziek. Zelfs een cover van The Beatles.’

Word je één met je instrument wanneer je speelt? Wordt het een verlengstuk van je lichaam en geest?

‘Ja, dat is noodzakelijk. Je kan je ziel niet blootgeven als je niet volledig één bent met je instrument. Als je speelt, is er geen onderscheid. Het mooie is dat een accordeon een instrument van extremen is. Het ene moment klinkt het als een magistraal orgel, het volgende moment kan het heel intiem zijn. Je kan er ook heel stil op spelen. Het is eigenlijk een multiple personalities-instrument.’

Op welke projecten kijk je tevreden terug?

‘Elk project waar ik instap, doe ik graag. Anders zou ik het niet doen. Zijn er projecten die je liever doet dan andere? Natuurlijk. De projecten die je zelf opstart, daar ben je ingesprongen met bloed, zweet en tranen. Die zitten inderdaad in je hart, maar ik zou het bijna ontrouw vinden om projecten waaraan ik meewerk niét te koesteren. Voor mij is de afwisseling tussen die twee net wat het boeiend maakt. Zo heb ik zopas een project voor de KVS gedaan: R.I.S.A. (Reckless Idiots Seeking for Absolution) van Junior Mthombeni en Cesar Janssens. Het was een productie met een vijftiental mensen van verschillende afkomst. Muzikanten, dansers, acteurs, performers. Alles komt samen. Ook Mirko Banovic doet mee, de bassist van Arno, iemand met wie ik graag werk. We sleutelden samen aan de muziek, het werd een bijzondere voorstelling.’

Je bent in eerste instantie accordeonist, maar je arrangeert en componeert ook. Komt dat door de veelzijdigheid van je instrument? Een accordeon is een orkest op zich.

‘Grappig dat je dat zegt. Als kind wou ik rockmuzikant worden. Als tiener ontdekte ik de klassieke muziek en wou ik dirigent worden. Dan ging ik naar de bibliotheek scores halen van La Traviata, zette de uitvoering met Joan Sutherland op, en in mijn bed zat ik dirigentje te spelen. Nu zit ik ergens tussenin. Het schrijven van muziek is ontstaan uit het arrangeren, het naar de hand zetten van muziek. Dat begon met het repertoire van Piazzolla, omdat er geen partituren te vinden waren. Ik begon de muziek af te schrijven van de plaat, merkte: Als we dat nu eens zo en zo zouden doen? Dat arrangeren werd een wereld op zich en van daaruit wandel je binnen in het universum van de compositie. Dat ligt allemaal heel dicht bij elkaar. Ik ben geen componist pur sang. Een echte componist, zoals Wim Henderickx er een was, gaat ’s morgens aan zijn schrijftafel zitten en begint te schrijven. Die doet dat elke dag en die wordt daar excellent in. Dat vraagt heel veel tijd, net zoals studeren op een instrument. Componeren is een vak, net zoals accordeon spelen een vak is. In dat opzicht vind ik mezelf geen componist, ook al schrijf ik muziek. Ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf, voor de projecten waarbij ik betrokken ben. Het is iets organisch, waar ik liefst niet te veel over nadenk. Ja, ik heb harmonie en compositieleer gehad in mijn opleiding. Ik lees daarover, ik ben daarin geïnteresseerd, ik heb me erin verdiept, maar ik ben er niet in gespecialiseerd. Mijn muziek ontstaat uit het improviseren, het is een soort trial and error tot ik denk: dit klopt, dit ga ik verder ontwikkelen. Doe daar nog een beetje tijdsdruk bij en dan ontstaan er soms mooie dingen.’

Je was een tijd artist in residence in CC Westrand in Dilbeek. Hoe verankerd ben jij in de Vlaamse Rand?

‘In Dilbeek komen wonen, is een heel goede beslissing geweest. Daarvoor woonde ik in Borgerhout, dicht bij de Roma. Dat was fantastisch, we hebben er de heropbouw van de Roma van dichtbij meegemaakt. Sociaal en cultureel een zeer rijke periode, maar tegelijkertijd maakte ik me veel zorgen over de vervuiling en luchtkwaliteit in de stad die letterlijk meetbaar was op onze terrastafel. Daar lag elke dag een halve centimeter roet op. Voor mezelf en mijn kinderen wou ik een gezondere leefomgeving. Via vrienden zijn we dan in Dilbeek terechtgekomen. Puur toeval, maar qua ligging ideaal: vlakbij Brussel en centraal in de driehoek Antwerpen-Gent-Brussel. Tegelijkertijd is het hier ook heerlijk rustig in het groen. En je kan je auto voor de deur kwijt. Alles is heel bereikbaar. Het is een kruising tussen een dorp en de stad, het beste van allebei. Ik vertoef graag in Brussel, ik ben er bijna dagelijks. Met de trein is het een kwartiertje sporen, op een halfuurtje ben ik thuis. Ik kan inzoomen en uitzoomen zo veel ik wil. Beter kan niet. Met Westrand heb ik al veel dingen samen kunnen doen. Ik heb daar mooie kansen gekregen. Ik vind het belangrijk dat je je verankert op de plaats waar je woont. Als je een van de grootste culturele centra van het land in de buurt hebt, zou het dom zijn om daar niets mee te doen. Tijdens corona ben ik er verschillende keren gaan werken en dat was heel fijn. De culturele centra spelen een belangrijke rol, maar er is veel aan het veranderen. Zo voelt het toch. De centra zijn sterk aan het evolueren, ze moeten zichzelf heruitvinden. Er is een enorm groot aanbod en een jongere generatie op komst. In dat opzicht is keuzes maken en programmeren niet evident. Over jongere generaties gesproken: mijn dochter studeert jazz cello aan het conservatorium, mijn zoon drama aan de kunsthumaniora in Laken. Ik ben benieuwd hoe het voor hun generatie verder zal gaan.’