01 apr '24

Het vogelvrije bos

2459
door Koen Demarsin
Het bos ligt verspreid over drie gemeenten, drie provincies en twee gewesten. Bij de versnippering van het bos begin jaren 1980 kreeg het noorden een heel ander uitzicht dan het zuiden. Het lijkt wel de versnippering van België als jonge federale staat te weerspiegelen. Mocht een bos spreken kunnen …

Ongerustheid bij de buurtbewoners van het Bois de Strihoux in Rebecq’, kopte de Waalse krant L’Avenir op 7 februari 2023. Vooral over één bouwproject in de Drève du Bois des Moines, waar de eigenaar volgens hen zonder toestemming honderd jaar oude bomen velt, gebouwen afbreekt en herbouwt. Het kappen van bomen beroert altijd de gemoederen, zeker als dat massaal gebeurt en niet in functie staat van meer maar van minder groen. Opmerkelijk is dat de bewoners zich net zorgen maakten over dit bos dat al sinds begin jaren 1980 geconfronteerd werd met de kap van bomen voor residentiële villa’s.

Jacht en houtkap

Het is niet zo dat het in een verder verleden altijd rustig was in dit bos. In het aanpalende Ter Rijstbos net ten noorden van Strihoux in het Vlaamse Pepingen zijn ploegsporen gevonden, misschien van landbouwers die hier 2000 jaar geleden hun velden bewerkten dichtbij de Romeinse doorgangsweg naar Bavay in Frankrijk. Het Ter Rijstbos werd in de eeuwen daarop nog gedraineerd, grond werd ontgonnen en in de 16e eeuw en recenter ingericht voor de jacht op everzwijnen en konijnen. Het Bois de Strihoux diende als jachtgenot van de hertogen van Arenberg, die voornamelijk het huidige Waalse deel bezaten en recenter tussen 1971 en 1981 voor de minder adellijke maar daarom niet minder beruchte jacht- en champagnepartijen van Jean-Baptiste Lécluse, een Brusselse bouwondernemer en legendarische eigenaar van voetbalclub RWDM, die zoals plaatselijk wordt doorverteld everzwijnen uit Wallonië en fazanten uit Eeklo aanvoerde om genoeg afschot te garanderen. Zelfs het vellen van bomen in Strihoux is in zekere zin historisch te noemen door de systematische kap van bomen die als grondstof en bouwmaterialen dienden in periodes zonder beton en elektriciteit en die boseigenaars ook aardig wat centen opleverden. Eind jaren 1920, toen de Westerse economie in volle vaart voort denderde maar de enorme crash van begin jaren 1930 waarop ze afstevende niet zag aankomen, slaagden boerenfamilies uit de buurt er zelfs in om dankzij de houtkap hun pas aangekochte bosgrond op enkele jaren tijd terug te verdienen. Het zit hem zelfs in de naam. Ter Rijst aan Vlaamse kant benoemt letterlijk de functie die het bos sinds mensenheugenis bezit als voorraadplaats van de lange takken rijsthout dat uit het bos werd gehaald voor het aansteken van houtovens.

De sluipende inbreuk

Dat het Bois de Strihoux bijgevolg naast een natuurlijk bos ook een menselijk bos is waarin houtkap normaal is, moet ook de burgemeester van Rebecq zijn opgevallen. Volgens L’Avenir liet ze tijdens de gemeenteraad ten overstaan van de verontruste bewoners verstaan dat volgens haar juridisch alles in orde was. Voor het perceel waarvan sprake was er voor de meerderheid van de bomen geen kapvergunning nodig, enkele bomen werden gerooid omdat ze een gevaar vormden voor wegen, voor omliggende terreinen of omdat ze een probleem vormden voor de geplande nieuwbouw. Van de 49 te kappen bomen werden er zelfs een vijftal behouden omdat ze binnen de beschermingszone voor de waardevolle hyacinten liggen en er werd in natuurcompensaties voorzien. Omdat de percelen op het grondgebied van Rebecq volgens de bestemmingskaart van 1981 bovendien ingekleurd zijn al bebouwbare woonzone had de gemeente ook geen juridische middelen om de kap tegen te houden. Waarmee de zaak was afgehandeld.

Wat het bos er zelf van denkt over hoeveel bomen het nodig heeft vooraleer het zich minder bos voelt, weten we niet. Strihoux-Ter Rijst is een oud zogenaamd Ferrarisbos, al opgetekend op de 18e eeuwse Ferrariskaart. Aan die ouderdomsstatus heeft het bos echter bitter weinig als het zelf geen juridische stem heeft en een deel ervan reglementair vogelvrij is.

Langzaam afpellen

Al bestaat er voor de sluipende aanval tegen het bos en haar bewoners maar beperkte rechtszekerheid, voor wat er zich voordoet bestaat er wel een juridische term die de zichtbare aantasting op de integriteit van het gebied beschrijft. Inbreuk, in het Engels specifieker encroachment, dat meer de strafdaad benadrukt. De manier om gradueel en in stilte de rechten of bezittingen van de andere te overtreden. Het is de vaststelling van het langdurende archeologische proces van het uitkleden van, in dit geval, het bos waarbij het nieuwe bezit neemt van het oude fragielere systeem, het gebruikt, erop verder bouwt, het zich toe-eigent, zich parasiteert op zijn bestaande structuren en zijn bronnen, net als Middeleeuwse steden verder bouwen op Romeinse, zodat het oorspronkelijke grondplan verminkt achterblijft, maar nog steeds dient als leidraad voor de nieuwe stad, maar gefragmenteerder en minder herkenbaar.

Het bos liet zich opeten vanaf de randen naar het midden als een ajuin die gepeld wordt tot de kern, laag per laag steeds verder, onmerkbaar zodat de daad kleiner lijkt dan ze eigenlijk is en elke aantasting op zich valselijk nietszeggend is omdat er niet veel anders gebeurt dan wat er altijd al gebeurde, maar waardoor het een kruipend en sluipend aantasten drastischer en ingrijpender wordt en naarmate het naar de kern gaat versnelt. Bovendien ging dat pellen over een tijdspanne die aan ons concrete bevattingsvermogen ontsnapt.

Het hele bos werd tussen de 7e en 9e eeuw drastisch gescheiden van de andere bossen in de buurt toen het enorme Kolenwoud werd verknipt, en heel wat bos werd omgezet in landbouwgrond. In 1691 strekte het Ter Rijst-Strihouxbos zich nog uit tussen Edingen, Lettelingen en Heikruis. Terwijl haar noordelijke rand – nu in Vlaanderen – in de eeuwen daarna relatief stabiel bleef, ontboste haar zuidkant op Waalse bodem in de 20e eeuw verder, eerst vanaf de randen en vanaf begin jaren 1980 dieper in de kern van het bos waarbij de verkaveling bestaande dreven als blauwdruk gebruikte voor haar stratenpatroon.

Voor wie er nu rondloopt, doet het Bois de Strihoux nog bezwaarlijk aan een bos denken. Bij bossen horen kleine paden en is de blik op de grond gericht of vooruit en omhoog langs lange, weliswaar door de mens aangelegde beukendreven. In Strihoux is het lopen op asfalt en kijk je opzij of achteruit nagejaagd door het geblaf van honden die vanachter de hagen en afrasteringen achterdochtig achtervolgen, de ene na de andere afwisselend. Verboden te parkeren. Niet voor de huizen, niet aan de overkant. Verboden honden te laten kakken. Voor elk huis. Anderzijds … Opgepast voor de hond! Mijn hond, niet die van de buren. Overal wijzen bordjes dat er hier niet veel te mogen is. Al behoort het bos zichzelf niet toe, het heeft vele eigenaren en elke eigenaar zijn huis, zijn kasteel met gietijzeren duiven, door hagen of folie op Bekaertdraad en andere veiligheidsbevorderende maatregelen beschermd, zoals alarmsystemen, honden en stenen leeuwen als poortwachters. Ze belemmeren het zicht voor al te nieuwsgierige blikken en versperren de weg voor ongewenste gasten, mens of dier. Daarbuiten de voorschriften aan de voorbijgangers op de grens met de lastige gedeelde ruimte.

Topografie van bezittingen

De versnippering van het bos begin jaren 1980, waarbij het noorden en het zuiden een heel ander uitzicht kregen, lijkt de versnippering van België als jonge federale staat te weerspiegelen met de splitsing van de bevoegdheden als gevolg. Want het bos ligt niet alleen verspreid over de drie gemeenten Edingen, Pepingen en Rebecq, maar ook over de provincies Henegouwen, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant – op het moment van de verkaveling was Brabant nog één provincie – én dus over Vlaanderen en Wallonië. Het zou echter van een gebrekkig inzicht getuigen om het uiteengroeien van het bos alleen communautair te verklaren, want haar uitbreidings- en krimpgeschiedenis is van een complexiteit die regionale historici doet watertanden.

Toch ligt de opvolgingsgeschiedenis aan de grondslag van het verschil tussen noord en zuid. De deling van het bos vindt zijn wortels aan het eind van de 12e begin 13e eeuw toen het Domein Ter Rijst in het noorden een leengebied was van de heer van Edingen onder beheer van Everard Radou, waar ook een versterkte vesting werd gebouwd vermoedelijk niet ver van het classicistische landhuis dat er vandaag nog staat. Behorend tot Henegouws Edingen en vlakbij de Brabantse enclave Bogaarden werd het dermate belangrijk dat Ter Rijst in de 15e eeuw zelfs een uitgebreid leengebied werd met een eigen lage en hoge rechtspraak. Strihoux in het zuiden daarentegen bleef een kleiner leen en veel meer onder de controle van de heersers van Edingen, waardoor Ter Rijst-Strihoux ook in de daarop volgende eeuwen anders ontwikkelde. Ter Rijst kwam in de handen van verschillende families terecht – Van der Noot, de Kempis, Huysman, Jolly, Lécluse – terwijl Strihoux vanaf de 17e eeuw en tot kort na de Eerste Wereldoorlog afhankelijk bleef van de hertogen van Arenberg die tot dan het gebied van Edingen onder hun bezittingen mochten rekenen.

In de nasleep van de oorlog raakten de Duitse Arenbergers hun bezittingen in België kwijt. Dat kwam het bos niet ten goede. Naast kleinere kopers was het de familie Empain die in 1928 het Bois de Strihoux overkocht, net als enkele stukken op het grondgebied van Heikruis aan Vlaamse kant, om ze eind jaren 1970 van de hand te doen als bouwgrond aan Waalse kant, wat met hun bezittingen aan Vlaamse zijde niet lukte dankzij de vondst van het zeldzame lenteklokje in het bos, enkele wakkere ambtenaren en een bereidwillige minister en bijgevolg het noordelijke deel groen en de bloemenpopulatie beschermd bleef.

Boven en beneden

Of de splitsing in gewesten er voor zorgde dat het Vlaamse deel gevrijwaard bleef dankzij de splitsing, of dat de splitsing er net voor zorgde dat het Waalse deel niet gespaard kon worden, is moeilijk op te maken omdat plaatselijke belangen, nieuwgevormde politiek structuren en het individuele handelen van de betrokken spelers sterk met elkaar verweven zijn, maar het werd steeds duidelijker dat vanaf die splitsing begin jaren 1980 de twee bossen een eigen symbolische geladenheid kregen: Strihoux als klein Tervuren ten westen van Brussel en Ter Rijst als strategisch parkbos grotendeels in de handen van de Vlaamse overheid als ankerplaats om de Vlaamse Rand rond Brussel open en groen te houden, met als gevolg dat Ter Rijst opgenomen is in een beschermde Natura 2000-beschermingszone, terwijl Strihoux zelfs niet op de Waalse biodiversiteitskaart terug te vinden is.

Hoe de splitsing tussen gemeenten en de nieuwbenoemde taalgebieden tot een ander uitzicht leidde, is één zaak, wie van de keuzes profiteerde, is nog een andere. De woonwijken in en rond het bos trokken niet alleen welgestelde Waalse, maar ook Vlaamse inwoners aan van net over de taalgrens op zoek naar bebouwbare groene grond vlakbij Brussel en Halle. Het verkavelde Strihoux verbeeldde niet alleen de fragmentatie van België maar ook de noden van de groeiende middenklasse die in de tweede helft van de 20e eeuw meer middelen ter beschikking kreeg om zelf grond aan te schaffen in de schaduw van het kasteel van Ter Rijst, waaraan ze zich konden spiegelen Sociale stijgers richten zich naar boven, niet naar beneden. Ze waren bovendien niet de enigen. De Vestel-Somers, Giacomo, Bravo-Montes, Strasimiri, Romont, Maschalk, Rousseau-Piessens, Feruglio, Vanderelst: wat lager langs de Strihouxstraat en de Carembergstraat vond ook de intussen diverse doorsnee middenklasse hun woonst tussen het bosrand en de Brusselsesteenweg, met aan hun gevels een alarm, een bordje met pas op voor de hond en een borrelsteen voor de gemoedsrust in de voortuin.

Meer van hetzelfde als in het bos, maar dan op een kleinere schaal. Hun komst bezorgde het platteland een nieuwe sociale topografie op de leest geschoeid van de inwijkelingen met een bovenbuurt en benedenbuurt, de 20e-eeuwse opvolgers van de sociale verhoudingen zoals die vroeger in Edingen zichtbaar waren met de burgerij boven bij het kasteel en het gewone volk beneden in de stad.

De democratisering van de open ruimte in de 20e eeuw maakt niet alleen de open ruimte toegankelijker, zoals in Ter Rijst, ze privatiseerde ze ook, zoals in Strihoux. Paradoxaal genoeg bleef Strihoux daardoor meer zichzelf: privébezit in de vorm van stukken bos en park aangepast aan de 20e eeuwse stadsvlucht, maar dan op kleinere schaal en met minder bewegingsruimte voor de natuur. Toch heeft het feit dat net de Waalse kant verkavelde eigenlijk meer met de toevalligheden van de geschiedenis te maken. Tussen Edingen en Rebecq ligt de A8/E429, de snelweg die van Halle richting Doornik en Rijsel voert. Over de aanleg van de A8 was er veel te doen. Oorspronkelijk liep die niet hier, maar was hij dwars door het Pajottenland gepland. Hevig protest midden jaren 1970 zorgde er mee voor dat het tracé verlegd werd naar het zuiden. Wie weet hoe het Bois de Strihoux en Ter Rijst er hadden uitgezien als de A8 niet hier had gelegen, maar boven het bos, in Vlaanderen dwars door het Pajottenland?

 

Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.

 


 

Bronnen