01 jun '22

Groeven door het land

1756
door Koen Demarsin
Het duurde miljoenen jaren tot onze regio er uitzag zoals we die vandaag kennen. De spectaculaire vergezichten vanaf de Rand op de stad danken we aan het samenspel tussen de mens en de natuur. De verhouding tussen de stad en het platteland kent zijn hoogtes en laagtes. Letterlijk.

Hoog over de heuvelkam trekt een aardeweg tussen de velden door. Het is een pad met diepe groeven dat alleen wandelaars en tractoren verdraagt. In Grimbergen duikt de weg naar de Tangebeek, die naar de Zenne in het Vilvoordse Borcht loopt. Vergezichtweg: de weg doet wat ze belooft. Bij helder weer reikt de blik boven op de kam kilometers ver. In het noordoosten van de koeltorens van Vilvoorde richting Mechelen. In het zuidwesten duiken achter de dieper gelegen bomenrijen de torens van Brussel op en het Atomium op het Heizelplateau. De wind draagt het ruisen van de R0 tot over de heuvelflank. De snelweg is hier een berm die de stad en het platteland splitst, fysiek en akoestisch.

De ijstijden

Als we deze plek echt willen begrijpen, dan moeten we zo’n 1,6 miljoen jaar terug in de tijd. Vanaf dan wisselen op het noordelijk halfrond ijstijden en tussenijstijden elkaar af en dat tot op de dag van vandaag. Tijdens de koudste periodes van de ijstijden zag onze omgeving er heel anders uit: ijskappen kwamen vanaf de Noordpool soms zelfs tot diep in Nederland. De contouren van ons kleine werelddeel kregen vorm en de diepe ondergrond waarop we leven bestond al grotendeels. Maar de omgeving van Brussel zag er toch heel anders uit. Tijdens de koude periodes was ons land niet veel meer dan een barre steppe waarop de ijzige wind uit het noorden vrij spel had. De poolwinden bleken uiteindelijk eerder een geschenk dan een straf, want ze brachten fijne deeltjes silt mee, stofdeeltjes fijner dan zand. Tijdens de Laatste IJstijd vielen ze hier in grote massa’s neer en vormden op de oudere ondergrond een dikke en vruchtbare leembodem, een zegen voor de landbouw zou later blijken.

Buiten de geologische verschuivingen die onze aarde vormde en de wind die ze toedekte, was er nog het water die onze omgeving boetseerde. Rivieren deden er eeuwen over om hun valleien uit te slijten. De Zennevallei kreeg haar huidige vorm: zacht hellend naar het Pajottenland, steiler en hoger aan haar oostrand. De harde ondergrond die bestaat uit wat geologen de Zanden van Brussel noemen, lieten zich niet zo eenvoudig uitslijten. Zo kreeg Brussel vanuit het westen gezien haar markante oostelijke rand die vanop hoger gelegen velden nabij Halle als een groene richel te zien is. De Zenne, die tegen de richel aanschuurde, werd de scheidslijn tussen oost en west. Rondom lieten de Zenne, maar ook de Dijle en de Dender, plateaus achter die een goed uitzicht bieden op de uitgesleten dalen. Het zijn de getuigen van deze oudste tijden. In hun flanken is miljoenen jaren geschiedenis van de aarde leesbaar, laag per laag opgebouwd. Op de bovenste laag leven wij.

Langs berg en dal

Toen zo’n 45.000 jaar geleden de moderne mens in onze streek rondtrok om er te jagen en voedsel te verzamelen, nam hij ook de heuvelkammen in bezit. De hoogten boden een goed uitzichtpunt op het leven in de vallei waar steppedieren graasden, terwijl de flanken beschutting boden voor hun kampementen. Op de Kesterheide in Gooik en de Congoberg in Vollezele zijn werktuigen gevonden die tot wel 50.000 jaar teruggaan. Toen zwierf niet de Homo Sapiens maar de Neanderthaler door onze streken. Een hele tijd later, zo’n 7.000 jaar geleden, wisselden onze verre voorouders hun tijdelijke jachtkampen voor blijvende woningen. Ze werden boeren. Onze streek zag er weer helemaal anders uit. Het klimaat werd milder en de heuvels en dalen waren bedekt met een dik en ondoorzichtig woud. Toen de mensen gingen boeren, veranderde hun omgang met het land. Ze waren niet langer passanten door het landschap, ze werden zijn belangrijkste vormgever. In de wouden kapten ze plekken vrij en stelselmatig zetten ze bos om in vruchtbare landbouwgrond. Alleen de arme bodem bovenop de heuveltoppen lieten ze onberoerd. Ze bleven vaak bos tot vandaag. Zo liggen de hellingen en leemplateaus er al eeuwen bij als open plaatsen die de weidse blik toelaten die we zo goed kennen. Van de Kesterheide tot de Vergezichtweg: vanuit de hoogtes is Brussel in het dal goed zichtbaar.

Na de aarde zelf en de mens, werd de wetgever de derde vormgever van het landschap.

De hoogtes bepaalden in de daaropvolgende eeuwen ook de handel en wandel van de streekbewoners. Zo’n vijf eeuwen voor Christus bouwde een welgestelde Keltische familie een nederzetting op de Kesterheide. Daarna lieten ook de Romeinen zich niet onbetuigd. Hoogtes bepaalden mee waar zij hun dorpen bouwden. Dat is vandaag nog goed te zien in Asse. Dankzij haar hoge ligging was de plaats al langer het middelpunt van de omgeving. Met de komst van de Romeinen nam dat alleen maar toe. Asse werd het eindhalte van de heirbaan die vertrok vanuit Bavay in Noord-Frankrijk. In Asse splitste de baan in een weg naar Elewijt en een andere naar Utrecht via Rumst. Rond de splitsing groeide tussen de eerste en derde eeuw na Christus een nederzetting met baanhuizen en nogal wat bedrijvigheid. Al is het wegdek niet meer hetzelfde, de oude heirbaan ligt er nog steeds als de drukke Edingsesteenweg, die vanaf Koudertaveerne kaarsrecht over de Pajotse heuvels naar het zuiden loopt.

Vanuit de hoogte

In de benedenstad van Brussel was het in de middeleeuwen een bedrijvige bedoening. Hier aan de Zenne staken reizigers en handelaars vanuit Vlaanderen en verder de rivier over en zetten ze hun tocht voort richting het Maas- en Rijnland. Aan de oversteekplaats ontstond een gehucht. Dat deze overgang op de rivier een strategische plek was, zag ook Karel, de hertog van NederLotharingen die in 977 het grote gebied waartoe Brussel behoorde in leen had gekregen van de Duitse keizer Otto II. Hij bouwde een burcht op een eiland in de Zenne. Daardoor kon hij de overgang beter controleren en verdedigde hij tegelijk de Duitse rijksgrens tegen invallers uit Vlaanderen. De Zenne was een scheidslijn.

Brussel groeide uit tot een toonaangevende stad in Brabant met bouwwerken die haar ambities beklemtoonden: een ringmuur, een kathedraal, een stadhuis. Lang moesten de Brusselaars niet zoeken om de geschikte bouwmaterialen voor hun stadsgebouwen te vinden. In de flanken ten oosten en ten westen van de stad waren de zanden intussen al lang verhard tot goed bewerkbare kalkzandsteen. Van Affligem tot Dilbeek aan de westrand tot Diegem en Steenokkerzeel in het oosten: vanaf de late middeleeuwen sneden steengroeves deze natuursteenlagen aan. De opkomst van de steden maakte de vraag naar steen groot. In de 13e eeuw startten de Brusselaars de bouw van hun gotische kathedraal boven op de heuvelflank. Vanuit de Dilbeekse Wolfsputten werd de steen per kar naar de stad gebracht.

De hoogteverschillen in de stad maakten intussen ook de groeiende sociale verschillen duidelijk. Dat begon rond het midden van de 11e eeuw toen de nieuwe vesting boven op de Koudenberg de rol van het slot aan de Zenne overnam. Sindsdien ligt daar ononderbroken de vorstelijke residentie van de stad. De benedenstad bleef de plaats voor handelaars, ambachtslui en groentetelers. De bovenstad was voorbehouden voor de wereldlijke en de geestelijke macht. Ook nu nog. Langs de Koningsstraat liggen aaneen gesnoerd het parlement en de kathedraal, BNP Paribas – erfgenaam van de Generale Bank – het koninklijk paleis, het Rekenhof en ten slotte het justitiepaleis. Aan de voet van dit imposante monster van de rechtspraak liggen de Marollen rond het Vossenplein. In tegenstelling tot andere volkse wijken overleefde ze de naoorlogse kaalslag. De open sleuf van de noord-zuid treinverbinding uit het begin van de jaren 50, liep rakelings aan haar straten voorbij.

De goede ligging van de hoogten buiten de stad moet François de Neufville de Villeroy ook zijn opgevallen wanneer hij in de zomer van 1695 de stad naderde. Hij kwam met weinig goede intenties. Een aanval op Brussel moest het tij helpen keren in de oorlog die zijn koning Lodewijk XIV tegen een verbond van Europese vorsten voerde. Hij liet zijn troepen rond Dilbeek inkwartieren. De stellingen van waar hij de stad onder vuur nam, schoof hij naar voren richting het Scheutveld in Anderlecht, Ganshoren, Molenbeek en de Zennebeemden. De hoogteverschillen maakten de stad kwetsbaar. Wat volgde was een inferno. Vanop de hoogte van de Koudenberg zagen de Brusselaars hoe honderden bommen, kogels en mortieren hun stad in twee dagen in de as legden. Eén derde van de stad lag in puin, het stadhuis was uitgebrand, een groot deel van de kunst en de archieven ging verloren. Naast een catastrofe was de beschieting ook een militair dieptepunt. Brussel diende geen militair doel meer, de slachtoffers waren voor het eerst doelbewust burgers. Het blazoen van de Zonnevorst was flink besmeurd.

Vormgevers van het landschap

Vanop de hoogte waar nu de Basiliek van Koekelberg ligt, moet de ravage goed zichtbaar zijn geweest. De vooruitgeschoven heuvelrug overschouwt de stad van het noorden naar het zuiden. Wie hier stond tijdens die rampzalige augustusdagen kon de stad zien branden. Maar ook in de eeuwen die volgden, konden voorbijgangers vanop de heuvel van Koekelberg de stad zien groeien. Het Elisabethpark, dat de verbinding tussen de stad en de heuveltop legde, was slechts een voorbode. Aan het begin van de 20e eeuw klommen nieuwe woonwijken rondom het park de heuvel op en legden de verbinding met het westen van de stad. Ze gingen in de loop van de eeuw de heuvel helemaal omarmen, tot hij uiteindelijk zelf deel van de stad geworden was met als bekroning een reusachtige basiliek, de grootste van België en de uitdager van het andere megalomane werk: het justitiepaleis op de andere Zenneoever.

De basiliek is tot ver in de noordrand en het Pajottenland te zien. Sommigen zien er een waarschuwing in: Brussel is steeds nabij. Bij de inwijding in 1951 was de stad in volle groei. Aan haar voet lagen nog stadstuintjes, maar achter haar rug zocht de bebouwing intussen haar weg langs de Keizer Karellaan en de Brusselsesteenweg tot in Zellik. Toch is de grens tussen stad en platteland er soms bruusk. In de Kortemansstraat in Asse duikt de basiliek vanuit het niets aan de horizon op, brutaal en zonder overgang. Het veld op het voorplan, de koepel op het achterplan met ertussen een scherpe lijn. Op deze plek wordt het duidelijk hoe wij een nieuwe laag aan het landschap toevoegden: de virtuele laag van het gewestplan die de uitbreiding van de stad beperkingen oplegt. Ze spaarde de heuvelkammen van verdere hoogbouw en trok soms een scherpe grens tussen Vlaams en Brussels gebied. Onbedoeld zorgde ze ervoor dat de zichten op de stad open bleven. Na de aarde zelf en de mens, werd de wetgever de derde vormgever van het landschap.

De linde

Bovenop de Puttenberg is de stad voelbaar nabij. Op de kruising waar Sint-Pieters-Leeuw in haar deelgemeente Vlezenbeek overgaat, staat een oude linde eenzaam naast de weg. Ze staat er al een tijdje. Het is een boom die de grenzen aangeeft en een herkenningspunt voor reizigers uit de tijden zonder gps. Nu is haar hoge kruin vooral een getuige. De Zennevallei aan haar voeten lijkt wel een grote verkeerskoker. Het spoor, de snelweg, de Bergensesteenweg verdelen het dal en zijn dorpen. De nieuwe windmolens van Colruyt staken haar in de hoogte bijna voorbij, de nieuwste merktekens van de huidige tijd. Lindebomen kunnen honderden jaren worden, een leeftijd die de turbines nooit zullen halen. Vanouds staan lindebomen dichtbij de mensen. Onder hun kruinen werd gefeest en recht gesproken. Ze zagen regimes wisselen en tijdperken verglijden. Als het wat meevalt, zal ze ook de volgende eeuw haar buurt zien veranderen. Ze zal de gevolgen van de klimaatverandering voelen. Brussel en de kanaalzone zijn in de zomer nu al een hete oven. Het hitte-eilandeffect laat zich voelen. Het hoger gelegen open platteland biedt meer koelte. Het contrast tussen de lage stad en de heuvels rondom wordt alleen maar groter. Welke gevolgen dit zal hebben op het samenleven tussen de bewoners van de stad en het ommeland is nog niet duidelijk, maar de linde zal ze kunnen voelen. In vergelijking met de ouderdom van de aarde is die van de mens verwaarloosbaar, zijn invloed is dat allerminst. Het duurde miljoenen jaren voor de aarde om zich te vormen en enkele tienduizenden jaren vooraleer onze streek zo gekneed was dat we er konden leven zoals we dat vandaag doen en de vruchten kunnen plukken op de best denkbare landbouwgrond. Als we niet uitkijken, heeft het slechts een paar honderd jaar geduurd om deze troeven te verspelen. Al is ons inzicht in de tijd beperkt en zijn onze levens te kort om de gevolgen van onze handelingen te begrijpen, vanuit de hoogte zien we de dingen soms helderder.