01 sep '20

Zwager

1937
door Joris Hintjens
Hebt ge dat gezien in de gazet gisteren?’ Ik voelde aan mijn kleine teen dat hij het tegen mij en tegen iedere andere tooggast had, en dat hij de slimmerik wilde uithangen, hoewel hij dat helemaal niet is.

‘De zwager van Ilja Leonard Pfeijffer is gestorven aan corona.’

‘Ik wist niet dat gij Pfeijffer kende?’, vroeg de magere gast met tattoos aan de toog terwijl hij zich naar de spreker richtte.

‘Tuurlijk wel. Ik heb al zijn boeken gelezen.’

‘Leest gij?’ 
Gegniffel steeg op ten allen kant.

‘Met veel plezier zelfs. En vooral Pfeijffer.’

‘Ik ook omdat er veel in gesekst wordt.’ Met een vettige lach zette tattoo-man zijn stelling kracht bij terwijl hij zijn mondmaskertje rond zijn ellenboog bevestigde.

Van alle tooggasten was beany-man, de hipster uit de wijk, de enige die iets gestudeerd had. Sociologie of zoiets. Hij had het niet nodig om de slimmerik uit te hangen, hij wàs de slimmerik van de kroeg. Bovendien was hij dichter. Elke dag een haiku op Instagram, en op goede dagen een limerick.

‘Gij leest amper gazetten!’ Hij kon het niet laten de man terecht te wijzen. ‘De krant die ge vast houdt, is minstens drie maanden oud.’ Met zijn vinger trachtte hij een klef stukje speculoos van de bodem van zijn tas koffie omhoog te pulken, en zijn gedachten dwaalden af.

‘Ik heb ‘zwager’ nooit een echt woord gevonden.’ Hij durfde dat gewoonweg toegeven omdat hij wist dat hij de slimste is. 

‘Het lijkt meer op een hoop samengeplakte letters uit de afprijsbak aan de kassa’s van een groezelige supermarkt.’ Hij was specialist in bombastisch taalgebruik. ‘Misschien is het zo’n miskleun van een woord geworden omdat het al eeuwen op de laatste pagina van de Dikke Van Dale staat, met die Z en W vooraan, waardoor het woord altijd al een beetje een minderwaardigheidscomplex heeft gevoeld en daarom een sluimerend bestaan heeft geleid. Enkel zwak en zwalpen en zwijmelen staan nog verder achteraan in het woordenboek.’

‘En zwartzak.’ De bouwvakker-vakbondsdélégué nam elke gelegenheid te baat om zijn afkeer van politieke tegenstanders in de verf te zetten. 

Op het hoekje van de toog zat een vent met een oude leren vest uit de kringloopwinkel, met haar dat bij zijn geboorte in een pot brillantine gevallen was en nooit meer ingevet hoefde te worden. Hij hief zijn onscherpe blik uit de bodem van zijn leeg bierglas en mengde zich in de discussie. 

‘Verschrikkelijk woord: zwager. Ik moet u bijtreden. Weet ge, mijne zwager is een even verschrikkelijk mens als het woord zelf. Ik moet er niks van hebben. Hij is nog een grotere zeurkous dan mijn vrouw. Zijn zus, dus. En bovendien is het een seksistisch woord: er bestaat geen vrouwelijke versie van. Zwaagster, zwagerin, zwageres?’ 

‘Voilà! We moeten dat woord afschaffen, zoals ‘neger’ en ‘dikke’ nu ‘zwarte’ en ‘zware’ zijn geworden. De hipster-poëet en brillantine-man voelden een band groeien die klasse en generaties oversteeg. Dat is net het fijne aan dit soort cafés. Zelfs ik, doorwinterd misantroop, kan mij hier thuis voelen. 

De aanstoker van deze discussie voelde zich uitgesloten. ‘We hadden het wel over corona, hé mannen!’ Maar niemand wilde het nog over corona hebben. Behalve tattoo-man, die zijn cafévrienden graag treitert. ‘Weet er iemand hoe het met de verkoopcijfers van corona-bier gesteld is?’